donderdag 28 februari 2008

De man met de vele vrouwen (1778) (6) (slot)

vrijdag 6 juli 2007

Op 15 juni 1779 krijgt de Procureur-generaal toegang tot de vergadering van het Hof van Holland, het hoogste gerechtshof van die provincie. Hij meldt het vertalen van Bonkel door de advocaat J.H. Munnikhuizen, en de uitgave, tot nog toe in twee delen, door J.H. Munnikhuizen (1) en Plaat. Er zal nog meer verschijnen. En

vermits daar bij de pernicieuse en Zielverdervende Leerpoincten van Arius en Socinus opentlijk werden gespargeert en voortgezet, zijnde dit selve boek als soodanige dwalingen behelsende ook reets in het Duijtsche rijk verboden

verzoekt hij alles wat gedrukt was te mogen ophalen, en “wijders de uitgaeve van de verdere deelen onder poenaliteit van ’s lands placaten op deeze materie te interdiceeren”. (2)

Nadat enkele leden van het Hof het boek hebben bekeken, en gerapporteerd dat het niet alleen “opgevuld [is] met Sociniaansche Leerstellingen” maar ook “in verscheiden opzichten spottende en verachtende uitdrukkingen jegens de hier te Lande opentlijk gerecipieerde gevoelens” bevat, wordt op 25 juni goedgevonden Munnikhuijsen voor het Hof te ontbieden om hem kennis te geven van een verbod Bonkel verder te verkopen en te laten drukken.

Belangrijk is de constatering in deze notulen dat Bonkel strijdig is met de openlijk gerecipieerde gevoelens, dat wil zeggen met de door de staat officieel erkende kerkleer. Er bestaat dus een conflict tussen onze Republiek / publieke kerk, en de vanuit Duitsland binnenwaaiende denkbeelden.

Wie denkt dat de zaak daarmee afgelopen is, heeft het mis. Er zal een nogal gecompliceerde situatie ontstaan over de vraag wie bevoegd is wat te verbieden in Den Haag. Tegelijkertijd traineert Munnikhuizen de zaak, door slimme zetten. Hij weet uiteindelijk gewoon met het drukken van de vervolgdelen door te gaan. (3) De diverse bestuurlijke organen raken met elkaar in conflict en verliezen uiteindelijk hun belangstelling! Dat alles vormt leuk materiaal voor de geschiedenis van het boek en de vrijheid van drukpers.

Maar voor de geschiedenis van de Duits-Nederlandse betrekkingen is het voldoende, te constateren dat op het hoogste niveau zichtbaar is, dat men moeite doet de invloed van de Duitse Verlichting te stuiten. Ook is duidelijk dat in 1779 die Duitse Verlichting feitelijk lezers trekt, invloed heeft en reacties van de orthodoxie veroorzaakt. De in Bonkel gepropageerde God spoort niet met de opvattingen van Dordt, maar wel met de op een nieuwe manier gelezen bijbel van de neologie.

(1) “Waarscheinelijk deselve Persoon”.

(2) Hij verwijst naar plakkaten van 19 september 1653 en 1 mei 1773.

(3) De ontwikkeling is als volgt. Op 28 juni rapporteren de daartoe afgevaardigden dat zij Munnikhuizen het verbod hebben aangezegd (dat is dus blijkbaar niet ten Hove zelf gebeurd). Munnikhuizen had dit verweer gehad: hij had gedacht dat het plakkaat tegen Sociniaanse boeken niet relevant was: hij had immers de wederlegging tegen het socinianisme, door Nicolai aan Bunkel toegevoegd, ook in zijn eigen uitgave opgenomen; het derde deel was al afgedrukt en verzonden aan de kopers; het verbod kon hem niet aangaan maar wel de drukker en boekverkoper Plaat die als burger van Den Haag niet onder de jurisdictie van het Hof viel. Hij, Munnikhuizen, wilde eventueel wel stoppen met het vertalen en doen drukken van het vierde deel. Maar, zo verzocht hij, zijn argumenten met betrekking tot het verbod zouden dan wel besproken moeten worden; zodat dat verbod zo spoedig mogelijk opgeheven kon worden. In reactie besluit het Hof, daarmee blijk gevend gevoelig te zijn voor het probleem van de jurisdictie, dat de procureur-generaal met de baljuw van Den Haag moet gaan praten om ervoor te zorgen dat de verkoop van Bonkel gestuit wordt. - Op 29 juni informeert de procureur-generaal het Hof dat het derde deel nog niet verschenen is, naar het zeggen van de boekverkoper Plaat. Het Hof besluit Munnikhuizen te horen over diens voorgeven van het tegendeel. - Op 30 juni zegt de procureur de Haagse baljuw in kennis gesteld te hebben van de resolutie van het Hof. Deze heeft geantwoord “dat het selve boek, ten fine van examinatie en rapport, was gestelt in handen van den Oudsten Praedikant alhier” en dat hij graag met de procureur-generaal verder wilde overleggen; “doch dat Burgemeesteren van ’s Hage met opzigte tot de Jurisdictie over de Boekdrukkers Munnikhuijsen en Plaat geresolveert waren een Conferentie met den Hove te versoeken”. Het Hof gebiedt de procureur-generaal de baljuw te wijzen op de resolutie van de Hoogmogenden (de Staten-Generaal) van 14 december 1654, stipulerend te letten op het uitvoeren van het plakkaat van 1653 tegen sociniaanse boeken. Het Hof besluit door te gaan te pogen de verkoop van Bonkel te stuiten, in afwachting van andere deliberatiën; de baljuw moet daartoe zijn medewerking verlenen. - Op 1 juli blijkt een verzoek binnengekomen van het bestuur van Den Haag, om een conferentie te hebben over het geval-Munnikhuizen. Het Hof stemt toe; maar geeft tegelijkertijd de procureur-generaal de opdracht kennis te geven van het verbod van Bonkel, aan de baljuwen van Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Almaar, Hoorn en Enkhuizen. (Op dit moment zijn bekend verboden van Bonkel in de volgende steden: Den Haag 30 juni, en Delft 6 juli 1779 blijkens W.P.C. Knuttel, Verboden boeken in de Nederlanden. Beredeneerde catalogus. ’s-Gravenhage 1914, p. 71; Leiden, vreemd genoeg 3 juni 1779 blijkens Van Vliet, ‘Geschichte’; Amsterdam, rond 6 juli, blijkens Ton Jongenelen, Van smaad tot erger. Amsterdamse boekverboden 1747-1794. Amsterdam 1998, p. 40). - Op 6 juli is er een kort verslag van het gesprek met die van Den Haag (de Haagse gecommitteerden waren Dierquens, Slicher, Van Neck, en hun secretaris Van der Haar). De Hagenaars zeggen dat zij, toen de baljuw hen in kennis stelde van de aanzegging, van mening waren geweest dat Munnikhuizen, “als exercerende eene burgerlijke neering, notoirlijk behoort tot de Jurisdictie van den Hage, en daarom gaarne wilden geelucideert zijn, op wat fundament het Hof de voorszeide requisitie had gedaan”. Het Hof toont de Hagenaars daarop de titelpagina van Bonkel, om te laten zien dat Munnikhuizen de vertaler van de tekst is (het stelt hem dus voor als persoonlijk verantwoordelijke voor de inhoud, niet als iemand met een Haags bedrijf en als lid van een Haags gilde). De Hagenaars zeggen nader rapport te zullen doen (quod non). - Op 27 juli blijkt de procureur-generaal in verlegenheid gebracht te zijn wegens het argument van Munnikhuizen, op 28 juni ter tafel gebracht, dat in Bonkel een weerlegging van het socianisme is afgedrukt. Hij vraagt het Hof of het niet goed zou zijn een adres te richten aan de Hoogmogenden, met de vraag of het plakkaat van 19 september 1653 tegen het socinanisme “niet zoude behooren vernieuwd en tot voorkominge van dergelijke uitvlugten op den voet van gelijk placaat van de Heeren Staaten van Zeeland, van dato 22 maart [...] 1651 geschoeid te worden”. - In het archief van het Hof komt Bonkel verder niet voor, zodat het moeilijk is te achterhalen of de zaak doorgezet is, dan wel of men wegens de juridische angels en voetklemmen, het potentiële geschil over jurisdictie met Den Haag, of wellicht onwil betrokken te zijn bij religieuze conflictstof, de zaak heeft laten rusten. Wat wél duidelijk is: Munnikhuizen is rustig voortgegaan met vertalen en drukken. Het derde en vierde deel van Bonkel zijn gewoon verschenen. - In de Haagse archieven van gemeente, en kerkenraad/classis, is wellicht meer te vinden over het wel en wee van Bonkel. De positie van het Haagse bestuur ten opzichte van Munnikhuizen heeft iets opmerkelijks: het stond hem ook al toe zich als uitgever aldaar te vestigen, ondanks protesten en ondanks zijn gebrek aan ervaring (zie Van Vliet, ‘Geschichte’). Ton Jongelen informeert me, dat op 30 juni 1779 wel de gildeknecht van het Haagse boekverkopersgilde, uit naam van de magistraat, een verbod op Bonkel heeft afgekondigd.

Geen opmerkingen: