donderdag 28 februari 2008

Vlissingsche kermis (1765) 2

woensdag 23 mei 2007

Vandaag het begin van de vorige maal genoemde Vlissingsche Kermis. Eerst nog dit.

Het is een epos (heldendicht); maar wel een bijzonder soort epos. Een spotheldendicht. Het gebruikt de klassieke vormen. Waar dat zou moeten leiden tot een verheven verslag over edele personen, zoals bijvoorbeeld in de Ilias, gebeurt bij een spotheldendicht het ongekeerde. De personen zijn soms juist laag en vulgair, en hun zogenaamd edele daden worden op een verheven manier behandeld. Lachen dus. Het omgekeerde kan ook: hoge personen en daden worden op een lage, vulgaire manier behandeld. Dat is de hoofdzaak. Wilt u meer over het genre weten, dan kijkt u maar eens in de recentie editie van Schoncks heldenepos uit 1792: De Bonheurs in de mode. Daar worden de intellectuele en culturele gewoonten van de Nijmeegse vrouwen uit die tijd geridiculiseerd. In die editie vindt u, p. 86-87, ook een lijst van vergelijkbare ‘burleske’ heldendichten uit onze literatuur.

Misschien dat Herkauwer bij een latere aflevering van deze Kermis nog een enkele opmerking plaatst. Nu alleen nog dit. Het handschrift is niet erg goed leesbaar; het komt mij voor dat het om een slordig afschrift gaat. Waar er problemen met de trancriptie zijn, merkt u dat vanzelf: in de tekst is dan vet gebruikt. - Nog een probleem: in de titel wordt gezegd dat de auteur is: A.G. In ander handschrift is toegevoegd: ‘(J Guepin)’.


Vlissingsche Kermis
begonne den 15de & geeindigt den
22 Julij 1765
door A: G:

T gewoel, t gestommel het gelach
Staan stil & Eindigen op dees dag,
Men pakt, men bindt, men bergt, men kruijt
Men kist, men raats, men schikt men [onleesbaar].
’t Is of de stadt op stelten reed.
De kermis die steeds dwaalt door t land
Is nu in Middelburg verplant.
Alwaar zij op klinken der Trompet
Wert ingehaalt en op gezet
Dat hier zo menig treurig wicht
De tranen helpt in t aangezicht
Ach moeder lief! diend dit geleen
De kermis & mijn vreugd is heen
Gij die t Geleerden Leijden ziet
Of Geervliets lusthof ’t belge u niet
Dat ik mijn kermis schilderij
U als een vrindschap teeken vrij.
En ’t schildre in t ruw maar zaakelijk, wat,
D’onse in sijn omtrek heeft bevat
Niet in een juyschte schikking neen
Maar als een huspot onder een
Ziedaar een Uytgedosten hoop
De grooste van t ryk Euroop
Gekroonde hoofden mogentheen
In vrede & vrindschap hier by een
Op een wrak soldertje gepakt
Waar van de vloer iets is gesakt
Zij syn van wasch en onverminkt
Een smokkelkraam dat magtig stinkt.
Waar in den landman vet bemorst
Syn hart ophaalt aan kreb & worst
Een herder en een Herderin
Hier schuylt de Kunst & Vinding in
Van Archimedes vrucaton
Wiens brein dit werktuijg eerts verzon
Dat deunen song, & maat kon slaan.
En t Lelij rijk verrukt deed staan)
Drie Hijpocraten rijk gekleed
Die men in ’t duysch kwaksalvers heet
Volk, dat (zoo zweert men) Alles kent
Daar ’t blindt gemeen na loopt & rent
Dat pocht en snoeft & grouwsaam Liegt
En sonder schaamte of eer bedriegt
Volk, dat een naam verkrygt of maakt
Als by geval de kwaal eens raakt
Maar smoort de lijder in sijn kwaal.

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen: