vrijdag 29 februari 2008

Doctor zonder promotie (1726)

vrijdag 3 augustus 2007

Het orgelende, barokke taalgebruik van Willem van Swaanenburg herkent men van een kilometer afstand. Het was lang geleden sinds Herkauwer iets van Swaanenburg las. Gisteren trof hij diens blad De doctor, zonder promotie, mede zo geheten naar de maar niet promoverende astrologist en kwakzalver Ludeman. Vandaag de dag had dat tijdschrift waarschijnlijk niet zo mogen heten van de Nederlandse rechters. Die testen immers elke belediging op mogelijke beschadiging van zwakke zielen, en zijn verder niet geïnteresseerd in het feit dat elke samenleving af en toe gebaat is bij het onderuit halen van oplichters en goeroes. Tja.

Hier een willekeurige passage (nr. 8, 18 november 1726, p. 42) waarin de schrijver het vuur opent op Felix de Klopper, hoofdredacteur van de Leidse Courant, en op de door kranten verkochte leugens in het algemeen.

‘Broeder Faelix, een Courantier uit zeven Courantieren, heeft myns bedunkens te veel zoethout in zyn Koffie gedaan [de brave Felix had ook een koffiehuis; H.], doe hy, volgens notis variorum een drukfoutje beging, dat van hem meer, dan van andere te verdraagen valt, wyl hy een singuliere geest zynde, ook met bezondere bikkels speelt in het verkeerbord der Nouvillen. Ik zeg, schoon het liegen, en het Courantdrukken, zo na vermaagschapt zyn, als de Poëzy, en de Beedelkunst, dat het egter een crimen laesae Majestatis, tegens den Roomschen stoel begaan schynt te wezen, wanneer men een Advokaat, voor dat hy door het vagevuur gepasseert is, beätificeert, om hem in Orsinis [Orsini: de paus. H.] allemenak voor een Heilig te doen rodeletteren.’

Nog een paar eenvoudiger uitspraakjes op ander terrein? Vooruit dan maar.

‘Dat alle de Lezers gehoepelrokt waaren, ik zouw my van geene uitwyingen derven bedienen, want de Mysjes willen vliegende tot de zaak, en daar hapert het meenigen eerelyken man.’ (14 okt. 1726)

‘[..] de Hoorenwerken der Mannen, zyn langs de loopgraven der Vrouwen het veiligste te beklimmen.’ (14 okt. 1726)

‘Een Juffer, het Cieraat der natuur, en pronkstuk van dit Al, heeft een Vade Mecum, een Getyboekje, een zeker Rozenkransje, dat meenigen Pater Noster, den hals breekt.’ (21 okt. 1726)

Geen opmerkingen: