vrijdag 29 februari 2008

Maria Aletta Hulshoff: Oproeping (1806) (2)

donderdag 26 juli 2007


(vervolg)

Over ons wil men een vreemd Vorst, met eigendunkelijke magt, de Schepter laten voeren; deze Republiek van eene vrije en onäfhankelijke Bondgenoote, gelijk zij behoort te zijn, in een wingewest veranderen, ons voor altoos tot slaven maken!! - Binnen weinige weken zal deze rampzaligste staat de onze zijn, ten zij gij U op een waardige wijze tegen zulk een ontwerp verzet. Kunt gij (om slechts eenige gevolgen aan te stippen,) met koelbloedigheid vooruitzien dat uwe Nationale schuld of geheel vernietigd of gereduceert worde, en dus duizenden Ingezetenen in armoede gedompeld? Bij dat Nationaal Bankroet uwen Koophandel geheel verdorven; - uwe zonen ten krijgsdienst opgeschreven, als onderdanen, als soldaten van een vreemden Heer, en in ver afgelegene oorden ten slagtbank geleid! Afgrijsselijk denkbeeld! - Eerlang zoude de Zee, bij gebrek van die uitstekende zorgvuldigheid welke voor het onderhoud van Dijken, enz. nodig is, een groot gedeelte van dit ongelukkig Land overstroomen en vernielen (*)

[4] Dan waar toe ons opgehouden bij bijzonderheden, welken sommigen misschien kunnen oordeelen niet zoo geheel zeker uit de verheffing van prins LOUIS tot heerscher over de Bataven voort te moeten vloeijen. Zeker is het, dat wanneer de hoofdgebeurtenis plaats grijpt, alle hoop voor ons verloren is, om immer anders dan door de geweldigste middelen onze Vrijheid en eene echt Republiekeinsche form van Bestuur weder te krijgen; en deze bedenking alleen is genoegzaam voor elk die nog de eernaam van Patriot verdient, om liever alles te wagen dan dit te laten gebeuren. - Dat geene fraaije voorstellingen van toekomstige voordeelen iemand onzer misleiden! Door schoonklinkende woorden zocht men bij ons bij elke nieuwe Revolutie na 12 Junij 1798, bij elke nieuwe en telkens nog schandelijker schending van onze regten, te verblinden. Hoe men deze pil ook moge zoeken te vergulden, zij bevat het zekerst, het dodelijkst vergift voor Vrijheid en Vaderland!

Niemand denke dat ik de voortduring wensch, van het tegenwoordig Bestuur; dat zij verre. - Toen SCHIMMELPENNINCK zijnen troon beklom, eene magt aannam waarbij die der Stadhouder geenszins te vergelijken was, de dierbaarste regten des oppermagtigen Volks met voeten trad[,] aan de Bataven eene zogenaamde Constitutie gaf, waarbij zelfs de laatste schaduw der Vrijheid vernietigd wierd, en alzo de Patriotten verried, tot welken hij eens geschenen had te behooren, - toen verwachtte ik een zeer slecht, verderffelijk Bestuur, - dat echter de Engelschgezindheid zich zoo geheel onbewimpeld vertoont, openbare landverraders de gewigtigste posten bekleeden, en de Natie, zelfs de in armoede levende Ingezetenen, [5] op zulk eene verregaande wijze door belastingen gedrukt, en uitgemergeld wordt, dit, en veel daar nevens, overtreft nog mijne treurige verwachtingen. Het bestuur van SCHIMMELPENNINCK (bijna geheel blind geworden terwijl Hij meest werkzaam was tot ’s Lands verderf) kan niet blijven voortduren, het valt door zich zelve; die voldoening, Patriotten! zullen wij nog smaken.

(*) Uit het werkje getijteld, memorie over Holland, enz. te Haarlem bij A. Loosjes, Px. 1805., welk werkje toegeschreven wordt aan den achtingwaardige Garat, blijkt hoe de kundige Franschman over dit point denkt.

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen: