donderdag 28 februari 2008

Vlissingsche kermis (1756) 6

donderdag 31 mei 2007

(vervolg)

Waar dwaal ik hollend wijd & zijd
Ik raak t heele boektie quijd.
En mis de kermis & de marct
Stads eer heeft mij te diep verwardt
Dus ziet men, en men ondervindt
Hoe d’ijver iemands vaak verblindt
De drift, een stormwindt jaagt hem ver
Men kent geen streek compas of ster
& word geslingert als een bal
Hoe raakt men schaloos aan de wal
Zo ijlt een brak ter eerster jacht
Waar in hij jong werd aangebracht
Door duijn en heg door nat en droog
Krijgt hij ’t gezocht wilt in t oog
Hij staroog hijgend op den buijt
& loopt verkeerd & dwaas voor uijt
De haas die veel t ontijdig vloodt
Dreef hij doldriftig buijten schoodt
Men fluijt men roept hem bij den naam
Patrijs die eindelijk buijten aem
Komt, Staat & voor de straf vervaart
Voor sijnen meester quispelstaart
Die hem verschoont schoon onverdient
Ik wach t zelve van mijne vriend
Voor deesen uijtsprong veel te veer
& daal op onse jaermarct weer
Daar ik Fulp zie, grein, karsaay & zij
& schatten van galanterij
[onleesbaar] zilver pinsbek koper goud
En op sijn best drie modes oud
K ruijk wafels, smakelijk lucht & heet
De best sijn bij den poeĂȘet
Die (daar de man zijn roem opdraagt
Aan Antie Knelis is vermaagt
Wel eer de Fenixs als men weet
Van al wat wafelbakkers heet
De broertjes zijn voor mij te flets
Drie stuijvers kosten …. Ses
T zijn zemelen van wat gruijs & meel
Ik lang ze bijna uijt de keel
Wat is er blindt verminkt & stram
Of van het kroost van Abraham
Bij swermen, dat zijn waar aanbiedt
T volk dat men spottend smousen hiedt
Op alles haalt & overeischt
Op alle marcten loopt & reijst
En soo veel schachert als het kan
D’aertsvader is een ander man
Wat krielt het van vuijl gespuijs.

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen: