donderdag 28 februari 2008

Vlissingsche kermis (1756) 7

dinsdag 5 juni 2007

(vervolg)

Daar pronkt de schat van vader Huijs
Vrees nu geen leemten of gebrek
Men kent hem aan sijn scheven bek
Een zwaare pruijk en breeden hoed
Zijn kruijden sijn uijtmuntend goed
Voor al hoor ik sijn leperbladt
Hoog roemen door de gansche stadt
Dat scheelt bij andere wel de helft
Die Tournesolt verrees te Delft
Sijn sorg, sijn liefde & broodkorf meê
O nooijt genoeg beroemde steen
K zie uw de Groot uw Leuwenhoek
In goude letteren te boek
Met Nuijs in s lands hystorie blaen
Verhandelt & voor euwig staen
Sag ik hier dieper ik vond een stof
Voor gansch een ongemeene lof
Maer Goude Kabel en Grieksche A
Ik koom u grendelen niet te na
Gij zijt hoognuttig doch (hoe t zij)
Een wrang en bitter Artsenij
Beschreit door dien sijn kwaad daar boet
En door die hem daar plakken moet
De kroegen zijn thans stabel vol
Wat hoord men al gebrom gelol
Gevloek van Christen en Hebreen
Wat warrelend een heesch geschreuw
Geknars van lier schalmeij & fluijt
Maar t huijs van Domburg meent hier uijt
Gelijk een ceder bij het graaf
Zeer wel koomt stil ruijm te pas
En solt als kalk en reet en voegt
Want anders was mal genoeg)
Gints loop een beer zoo ruw in bont
Met drie gekleede honden ront
Hun meester ziet volmaakte guijt
Den schelmerij ten oogen uijt
K hoor Engels Duijsch en mofs en Frans
Hier koopt m’een speen big … een gans
Aerdbesien, koelend & gezond
Puijkkerssen eet je buijkje rond
En spek en boonen geen gebrek
Buijsharing, mals & vet als spek
Jan boone, die Katwijk komt
Gaat onder schol en schar gekromt
Men leurd ook dagelijksche op de msi
Met zoo genoemde noordsche vis
Mistrouw dat volkje zonder eer
Het is maar IJslandsche en niet meer
Begeert ge er beter tot gebruijk
Bij Betje Boogaerdt is er puijk
Visch soo mals en vet als salm.

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen: