donderdag 28 februari 2008

Vlissingsche kermis (1756) 8

woensdag 6 juni 2007

(vervolg)

Hoor dat Trompetten hoor dien galm
Daar word gezongen hier gelierd [?]
Wat moord ons Grietje Pluijm gedierd
Ons Grietje buur wiens swakke kruijn
Meer mutsen knellen dan ajuin
Bekleedsels heeft, en schil bij schil
Noemt dit geen lasterend pasquil
Men kent haar rijk gemutsten kop
Daar zijn er nu maar zeven op
Gaat ze in de kerk, d’onnozele duif
Dan zit er op zeven vijf
Is t goed zomtijds wat oud & taeij
Zij weet aanstonds een vond een draeij
Het kwam van traag en schielijk braên
Marque, niet vrij van eigen waen
Daar ge u gelijk stelt met Picard
Gij huijst in ’t Stee huijs op de marct
Gij die t slagers gild vervangt
Daar gij de hal vol kaerten hangt
En prenten, niet en afgeset
Waart in de keur van onse wet
Gij bleef daar met uw nutte waer
Geen week maar door t heele jaar
Het was er dan ten minsten stil
Nu door ’t geblaf, geloeij, gelil
Van klutze, lam en ram en kalf
Verstaan wij mis verkeerd en half
En hooren & begrijpen niet
Is t zelfs voor heen niet eens geschiet
Dat zeker steds & wet pylaer
Ô schande! ô schaemte! in t openbaar
Door kalfs geloeij, verblijft, verzet
Glad stom bleef voor de gansche wet
Een lomp een koppig bulle jong
Verstomde die bespraekte tong
En wat hij voor te seggen hadt
Weet niemand tot hier toe in stadt
Hier huijld een hond daar schreid een wicht
Gints grimt een aep in t aangezicht
Een vent, waarschijnelijk een schurk
Zegt sich gevangen van den Turk
Hij was der vijftien jaaren slaaf
Hij rinkelt met een keting braaf
Wat al gebedels en getiers
K wensch hem te Tunis of Algiers.

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen: