vrijdag 29 februari 2008

Wolff/Deken, Aan de Jooden (1798) 3) (slot)

woensdag 22 augustus 2007

(vervolg)

Het wispeltuurig volk staat stil,
Neemt een besluit, bepaalt zijn’ wil,
Leert zijn betwistte rechten eeren;
Veracht zijn lange slavernij,
Vecht moedig met de Dwinglandij,
Om, overwinnend, weêrtekeeren;

Toont zig een onömkoopbaar vriend,
Van ieder die de Vrijheid dient;
Poogt de onderdrukten recht te schaffen,
Vliegt naar ’t verdrukte Nederland,
En wringt den geessel uit de hand
Des dwinglands. om hem streng te straffen;

Toonde aan den braaven Batavier,
Het veiligst, beste staatsbestier,
Om vrij te zijn, en vrij te blijven;
Toen viel de Dagon, (*) ’t volk ter eer’,
Voor ’t altaar van de Vrijheid neêr:
Nooit zal hij ’s Prinsen magt meer stijven:

Toen werd ge, ô Broeders! Isrels kroost!
Eerst naar uw zielenwensch getroost;
Gij mogt als vrije menschen spreeken;
Toen kon geen schoolgeleerd gevit.
U uit het wettige bezit
Van uw geëischte rechten preêken:

Hoe vreemd is hij aan MOZES wet,
Die u, in ’t Burger zijn, belet,
U smadelijk heeft afgewezen!
Daar hij bij ’t plechtige u bepaalt -
Waar’ hij ooit zoo heel ver verdwaald,
Zo hij zijn wetten had gelezen?

De wijze MENDELSZOON was Jood,
Schoon hij der Godheid offers bood
Op ’t altaar van zijn rein geweeten:
Wie durft hem, die zijn GOD dus dient,
Der Wijsbegeerte- en Deugden-vriend,
Een veinsäart in zijn’ Godsdienst heeten?

Dat gij getrouw uw wet betracht,
En nog op uw’ Messias wacht,
Kan Vrijheid zeer bedaard beschouwen;
Die Heiland, uwer Vadren wensch,
Zal op de rechten van den mensch
Zijn Rijk van liefde en vrede bouwen:

Ach! of maar onze vrije Staat,
Door Prinsman en Aristocraat,
Geen andre Heilands hadd’ te wachten!
Zijn rustherstellers, maar in schijn,
(Wijl ’t waarlijk rustverstoorders zijn;)
Wat zouden we ons gelukkig achten!

Ja, Broeders, ook aan uw verstand,
Betrouwen wij het Vaderland;
’T Vooroordeel moog’ zig daar aan stooten;
De Jood is ook een Patriot,
En in de dienaars van één’ GOD,
Zien we allen ook geloofsgenooten.

GOD zegene u! Hij blijve u bij!
Hij maake alom uw Natie vrij!
Doe ’t Monster, Inquisitie, beeven,
Verbann’ het in des afgronds nacht!
Hij doe heel ’t menschelijk geslacht,
Door broederschap gelukkig leeven!

Versmaad het nedrig offer niet,
Waarin ge een Vrijheids liefde ziet,
Waarop gij veilig moogt vertrouwen:
Wij noemen ons, (dit wekke ons haat
Of gunst,) twee vrienden van den Staat,
Twee waarlijk Vaderlandsche Vrouwen.

(*) Het foederalisme.

Geen opmerkingen: