donderdag 28 februari 2008

Vlissingsche kermis (1756) 9

zondag 10 juni 2007

(vervolg)

Te rug daar woed een messe strijd
Jan Rap is een der ooren kwijd
(zie hoe hij raats & vloekt & bloedt)
Dat Kees met drie paar zeuwtjes boet
T is schande koop voor s menschdom oor
Ik er geen dee mijne voor
Zie dat boerinnetje in den drang
Dien zelven keeten ellen lang
Waar aan een tas hangt & een schaar
& ander tuyg al even swaar
De hair naeld die haar trekmuts houd
Is fijn & van ducaten goud
Haar man is op haar opschik groosch
Daar rolt een dronkende matroos
Die, daar hij stamelende springt & malt
De pijp door Tong & lippen valt
Gelukkig dat hij noltsen vindt
Die hem op t oogenblik verbindt
Vergroot landtaarens; die den muur
Beschildert & is van korten duur)
Met plant, en bloem, en mensch, en paard
En snach den sobren Savojaardt
Den rug indrukt; o mormel dier
Mijn glad ontglipt ik plaats u hier
Gij kreeg die eer die plaats en roem
Door iemand die ik hier niet noemt
Mij past zo men in dit gewoel
Als Pekelharing op de stoel
Opdat er niets vergeten zij
Voeg ik hier nog de kijkas bij.
Men hoede sig voor al op straat
Voor digte drommen, waar men gaat
Vol al wanneer de duijsterheid
Het oog verduijster en misleid
Want anders raakt men tot sijn spijt
Of uurwerk, beurs of zakdoek kwijkt
Zoekt, vangt den dief die op de loop
Verschuijlt & weg smelt in den hoop
De wagt gaat wel gewapend rond
Maar gaapt ’er met een open mond
Op al het vreemds het nieuws het raers
En meng sig in de wandelaers
Dat schijnt hun sekerlijk genog
Waar zijn de dienders? in de kroeg
Hun hooft (hoe t hobbeld stormt of wardt
Le Sage komt nooijt op de marct
Is dan de hooftschout ziek of heen
O malle vraag daar is er geen
Door wien word dees post bedient
Door burgheeren; goede vriendt
Déerste is met vrienden aan de zwier
De twede een halve mijl van hier
En ’t ovrig lichaam van de wet
Ter marct uijtlandig of na bet.

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen: