maandag 3 maart 2008

Bilderdijk brandstichter (1827)

dinsdag 22 januari 2008

De eerdere reactie (1) in de Echo op Bilderdijks publicatie van De voet in ’t graf volgt hieronder (2). Dit commentaar heeft een wat Kinkeriaanse toon. Kinker slaagde er altijd goed in de toon aan te slaan van iemand die boven de partijen staat; van iemand die als geneesheer zijn domme patiëntjes probeert iets duidelijk te maken. Ook hier wordt van begin tot eind goed de suggestie opgebouwd en volgehouden dat Bilderdijk een werkelijke gek is, met het schuim om de mond in het wilde om zich heen slaand. Een in zichzelf mompelende pyromaan en jihadist die de wereld afschuimt op zoek naar brandbare objecten; die religiositer verliefd is op mutsaarts.

BILDERDIJK BRANDSTICHTER.

Sedert eenige jaren scheen de Heer en Mr. WILLEM BILDERDIJK aangetast door eene politieke, poëtische en theologische hydrophobie of watervrees, die hem aandreef om naar alles om zich heen te bijten; doch naardien zijne beten meestal aan de kleedren afschampten, en zelden tot op de huid doordrongen, ook wel geheel mis waren, zag men ’er juist niet veel gevaar in. Dat de ongelukkige van een’ dollen hond gebeten was, begreep ieder verstandig Arts wel, en oordeelde dat hij den Helleborus en Belladonna hoognodig had, of ten minsten het Bildsche decoctum behoorde te gebruiken, hetwelk, mist een goed geloof, zulke wonderen doet; doch ofschoon men hem van tijd tot tijd deze geneesmiddelen in allerlei vormen heeft toegediend, schijnt het dat hij er geene baat bij gevonden heeft, òf, het gene wij wel voor het naaste zouden gelooven, als een eigenzinnig en koppig kind geweigerd heeft ze in te nemen, zoo dat zijne kwaal van dag tot dag verergerde, en nu tot een volkomen Rabies of dolheid is overgeslagen, die zijne opsluiting volstrekt noodzakelijk maakt, wil men de publieke veiligheid waarborgen, van onze vreedzame ingezetenen niet alleen, maar ook van onze naburen, de Duitschers en Franschen, tegen welke de vlagen zijner razernij somwijlen in eene voorbeeldeloos vreesselijke woede losbarsten, wanneer hij op eene nog verschrikkelijker wijze Amok! schreeuwt dan op Java menig dolle Maleijer, wanneer hij zich in amphioen te buiten gegaan heeft.
IJzen moet men, als men dezer dagen Mr. WILLEM met den voet in het graf, zittende op eene baal katoenen lijnwaten, met beschuimden baard en wild rollende ogen hoort uitbrullen:

ô mocht geheel Euroop van West- tot Oosterkimmen
’t Godtergend helsch Parijs in vlammen op zien klimmen! [Voet p. 47]

Wij vragen niet: Is dit de wensch van een’ Christen, van een’ man, die voor godsdienstiger, vromer, beter dan andere menschen wil gehouden worden, die met den Phariseus God dankt dat hij niet is gelijk de Tollenaars om zich heen, die zich verbeeldt de eenige te zijn die nog aan de zuivere leer der Dordsche Vaderen vasthoudt, en dat de Duivel gereed staat, om op zijn’ wenk, in de hel te slepen al die hij hem aanwijst? Dit alles vragen wij niet; wij vragen alleen: Is dit de wensch van een’ braav’, eerlijk’ man, die, naar het bevel van JEZUS, zijn’ naasten lief heeft als zich zelven, gezond van herssenen is, en - den voet in het graf heeft? Gewis niet; het is de wensch van een’ dolzinnigen, die een of ander Bedlam ontsnapt is, en dien men, hoe eer hoe beter, weder opvangen en aan ketens sluiten moest, om ongelukken voor te komen.
Ja ongelukken; de voorbeelden zijn niet schaars dat gekken somtijds rampen veroorzaakt hebben, die de verstandigen in geene reeks van jaren konden herstellen, en brandstichting is een der geedste middlen, waarvan dweepzuchtige gekken zich bedienen. Toen in 1555 de Naaktloopers te Amsterdam hun wee! over de stad uitriepen, wierpen zij hunne kleederen in het vuur en staken de vlam in hunne huizen; de brand, die in 1666 geheel Londen verteerde, was ook een brandoffer op het altaar der dweepzucht, die het vuur des hemels, hetwelk Sodom en Gomorra verdelgde, waant tot hare beschikking te hebben, zoo wel als alle ander vuur, waarvan de Bijbel melding maakt; immers:

De laffe Portugees, verhard in euveldaên,
Steekt de Inquisitietoorts bij ’t heilig Braambosch aan [Styl, Lykzang Stinstra, p. 6]

En waar zij bij dergelijke verwoestingen zelf de verdervende hand niet aan het werk slaat, noemt zij stoutmoedig, zonder den minsten schroom, den heiligen God uitvoerder van haar verlangen, maakt hem medepligtig aan den gruwel, dien zij somtijds den moed niet heeft zelf te plegen, en stelt onheilen, gelijk den brand des Amsterdamschen Schouwburgs in 1772, de buskruidramp van Leyden in 1807 enz. Godslasterlyk op rekening van zijne wraakzucht over het gene zij zonden en ongeregtigheden noemt, en in zijn heilig, liefderijk en barmhartig oog mischien onschuldig, of ten minste onverschillig, althans zeer zeker aardsch en nietig is, tot zelfs BILDERDIJKS gruwelijke imprecatiën toe.
KAREL X heeft juist wel niet te vreezen dat de schoone hoofdstad van zijn rijk op den ijdelen wensch van een onbeduidend krankzinnig Nederlandsch individu door het vuur des hemels zal verteerd worden, want hij weet zoo wel, en mogelijk beter dan BILDERDIJK, dat de Heer geen lust heeft in den dood des zondaars, maar dat hij zich bekeere, en leve, doch het vuur der hel, hetwelk de geest des kwaads tot zijne beschikking heeft, zou mogelijk den wensch van den uitzinnigen BILDERDIJK kunnen vervullen. Die geest staat maar al te gedienstig op den wenk van BILDERDIJK gereed, om zijne wenschen te vervullen, als hij er kans toe ziet; met de koepokken en de aardappelen is het hem mislukt; met de brandstichting van Parys mogt het hem, dat God verhoede! eens gelukken. Wij hopen dat de Fransche Minister van Policie onderrigt is van het verlangen van M. le Comte DE TEISTERBAND, bij ons genaamd WILLEM BILDERDIJK, wonende te Haarlem, in de Damstraat, ten einde Zijne Excell. in staat zij om gepaste maatregelen van voorzorg te kunnen nemen, afin que ce voeu incendioire ne pas s’accomplisse.

(1) Zie voorgaande blog.

Geen opmerkingen: