maandag 3 maart 2008

Vereisten voor een journalist (1699)

donderdag 17 januari 2008

Wat zijn de vereisten voor een journalist, dat wil zeggen, een schrijver die in een periodiek één of meer keer per week verslag geeft van allerlei nieuws, en daarop commentaar geeft? Hendrik Doudijns formuleert daarover iets, aan het eind van de tweede jaargang van zijn Haegse Mercurius (nr. 104, 1 augustus 1699).

(Nu even niet ‘journalist’ opvatten als schrijver van een ‘Journal’, een geleerdentijdschrift met uittreksels van publicaties).

Doudijns zegt:

‘Laet ons nu eens examineeren, wat de indispensable wetenschap van een Mercurius-Schryver al mee-brengt en vereischt, en sonder dewelke hy yts anders behoord te beginnen; blyvende by syn leest en ’t geen hy verstaet, sou hy misschien beter behagen op den duur. My dunkt, dat een Mercuur wel wil gemaekt zyn van ymant, aen wie niet teenemael onbekend is de loop en routine van de Hoven van Europa; by exempel, wiens Cabale in dit of dat Hof boven dryft, wiens Party onderleid, wie de Balans-houders zyn, wie d’eerste en voornaemste Ministers van Staet zyn, hoe ver men intrigues kan maeken door ’t middel Venus, Bacchus, den dobbel, geld spenderen &c. In een Mercuur diend ook sich te vertoonen de kennis van een Anti-chambre, en wat daer op passeerd; ook de eygenschappen van ’t Salet, en hoe men een galante Conversatie sal doen duuren met Dames van verstant, door woorden die d’eelste delicatesse van de Liefde behelsen en te kennen geven. Men diend ook wel eenige talen te verstaen; uyt de verscheyde woorden leerd men verscheide saeken, de welke door die woorden betekend werden; anders is men geobligeerd, na een Notaris en Translateur te gaen om sijn Frans, &c. Men mag ook malkanders perioden niet copieren en na-schryven, op pene van gestraft te werden als Plagiarii, kinder-dieven. [...] Voor al moet een Mercurialist niet wesen un Philosophe Rebarbatif, maer ter contrarie een Persoon van de Waereld en gedemisantropiseerd. Hy behoord ook den Leser niet dikmaels te quellen met allegatien van vermufte Academische Werken, Chicanes van de Practyk, en ’t stof van verlegen Hand-vesten; de Dames, Hovelingen, Militairen, Coopluyden, en andere Fraeye speculative Geesten hebben ’er al so weinig mee te schaffen als met overtollig Hebreeuws en Griex; Graeca non leguntur; een enkeld woordetje gaat ’er mee heen. Een Mercuur moet zijn ’T Graf der Melancolien [...].’

De hier gegeven aanwijzingen over inhoud en stijl kunnen zó in het handboek voor de journalist van vandaag.

Geen opmerkingen: