maandag 3 maart 2008

Gevallen van een vlooi (ca 1782) 2

vrijdag 15 februari 2008

Ik weet alles lieve FORTIS, dus viel FINETTE hem in de rede, en onderwerp my gewillig aan uw voorneemen; waarheen wilt gy dat ik u volge? Ik betuig u, zelve zeer verlangende naar een ander verblyf te weezen; want de reden welke u daartoe aanspoort, heeft zo veel vermogen op myn harte, [3] dat ik geen Vlooi zou moeten weezen, om dezelve niet gaarne uit den weg geruimd te zien. Ja FORTIS, uwe omhelzingen zyn my waardiger dan het leven; waarom tog zou ik zulks niet ronduit bekennen? wy Vlooien immers leeven, gelyk gy zeer schrander aangemerkt hebt, louter dierlyk, dus niet geveinsd: wy bezitten geene menschlyke, geene, zo men zegt, edele vermogens. - Maar hoe komen wy van dit onvruchtbaare Eiland? Grootje bemint de eenzaamheid; de wereld is voor haar, gelyk zy zelve voor ons is. Ware het, dat zy, gelyk by andere ouden uit het redelyke Menschdom, wel eens geschiedt, somtyds een frissche Jongeling huurde, op dat hy onze Meesteresse mogt verwarmen, dan..... maar och! FORTIS! welk eene beweging ontstaat ’er in onze verzengde luchtstreek (Grootje begon zig op te richten) FORTIS! FORTIS! (dus vervolgde FINETTE,) zyt op uwe vyligheid bedacht, indien wy verjaagd en verstrooid mogten worden, zal ik my in de Perinaeum verschuilen, kom my aldaar, zo haast mogelyk zy, vinden.
Naauwlyks had FINETTE deeze afspraak geĆ«indigd, of Grootje ging voort met zig op te richten, ten einde haar oventje weder aan te vullen. De vrees dreef onze Gelieven op de vlucht, en vluchtende sprongen zy, nu hier dan daar, zonder het naakte onderstuk overteslaan, het geene veroorzaakte, dat de oude vrouw hen gewaar werd, en daar zy alle de Vlooijen van het gantsch heelal, den dood gezwooren had, trok zy op de voornoemde gewaarwording, haar voorhoofd nog in eenige duizend rimpels meer dan naar gewoonte, met een heesche en beevende stem haare snelspringende kwelgeesten vervloekende, hierop bragt zy haar dor[4]re hand in het rookhok, ging met haar vyf uitgeteerde brakken, op het gebergte ter jagt, maar nu geen wild bespeurende, zette zy zig wederom over haar oventje neder; doch FINETTE, denkende haaren tedergeliefden FORTIS, op de voorgemelde Rendez vous te zullen vinden, begaf zig derwaarts, en ziende dat zy in haare meening bedroogen was; want FORTIS, was aldaar niet, wandelde zy vol spyt, de akelige groef eenige keeren op en neder. - Grootje hier door geen ogenblik stil kunnende zitten, vergramde zodanig, dat zy haare vervloekingen verdubbelde, en dezelven onder anderen op deeze wyze, van tusschen haare kevels uitstootte; die verdomde Vlooijen. - God vergeef me myn zonden! - Deeze hartlyke afbidding, liet zy, naar gewoonte, onmiddelyk op de vervloeking volgen, wel weetende dat de Mensch dat dierbaar Juweel onder alle digen der schepping, niet zondeloos kan vervloeken, ten zy om zaaken den Godsdienst betreffende, maar dit had thans geen plaats; want immers hebben de Vlooijen noch zelven eenen Godsdienst; noch ook eenige betrekking op den Godsdienst der Menschen; hoewel hun steeken zekerlyk eenige overeenkomst heeft, met het treffend vermogen der tongen van sommige Godsdienstigen; doch aanmerkelyk is ’t, dat het kwetsen van beiden met volstrekt tegen elkander overgestelde harten geschiedt; de Vlooijen naamlyk kwetsen met een hart vol wellust en teder gevoel, doch de Godsdienstigen met een hart vol bitterheid; trouwens verbitterd te zyn, zal mogelyk tot hunnen Godsdienst behooren; - de ondervinding zou hier ten getuige kunnen verstrekken; - men raadpleege dan met dezelve.

wordt vervolgd

Geen opmerkingen: