maandag 3 maart 2008

Gevallen van een vlooi (ca 1782) 1

donderdag 14 februari 2008

Weer eens een zeldzame tekst, van rond 1782 ditmaal, waaraan u misschien iets hebt, lezers. Dit verhaal zal in tien afleveringen op uw bureau gedeponeerd worden.

De titel-alléén biedt al heel wat informatie. Zoals gebruikelijk maakt Herkauwer aan het einde van de laatste aflevering nog een enkele karige opmerking.

De tekst is gebaseerd op het ex. van de Zeeuwse bibliotheek, 1015 C 25. Er zijn ook exx. bekend in UBA (Pfl. R. g. 25, Pfl. R g 26), de UBL (THYSPF 15859), British Museum (934.h.14:3) en in de Universiteitsbibliotheek Utrecht (met dank aan Frank Peeters).

DE
GEVALLEN VAN EEN VLOOI,
Zynde een verhaal van alle derzelver ontmoetingen in
haar omzwerven, van uit de rok van een oude Vrouw,
by ANTJE haar gebuurin, van daar by een Geestlyke,
vervolgens by een’ Autheur en Amsteldamsch
Boekverkooper; voorts by VAN PADDENBURG,
Boekverkooper te Utrecht; by VAN GOENS,
Schepen aldaar; by een’ Schipper; van
daar by den Wel-Ed. Groot-Achtbaa-
ren Heer TEMMINCK, den steun, toe-
verlaat en geliefden Vader van alle
welmeenende Amsterdammers;
vervolgens by zyne Hoogheid
Prins WILLEM DEN Vden,
en eindelyk by den Hertog
van WOLFENBUTTEL.

****
***
Is alomme te bekomen.

[p. 1]
DE GEVALLEN VAN EEN VLOOI.

Op zekeren tyd werd ’er in de deken van een Besje, een ten hoogsten onbaatzuchtig huwelyk geslooten, tusschen FINETTE, een jong, bekoorlyk, en by uitneemendheid schrander Vlootje, en FORTIS, een Vlooi van het manlyk geslacht, byzonder driftig, en dus een allerbehaagelykst voorwerp in de oogen van FINETTE; want daarin stemmen de vrouwen van alle soorten van weezens, de Menschen niet uitgezonderd, volmaakt overëen.
Na eenigen tyd zaamenwoonens, begreep of gevoelde Monsr. FORTIS, dat hy niet lang meer het beminde voorwerp van zyne tedere FINETTE zou zyn; want het geheele lichaam van Grootje, schoon byna zes voeten lengte hebbende, was naauwelyks toerykende om FINETTE alleen, veel min om haar met den altyd krachtverspillenden FORTIS te voeden.
Hier over beklaagde hy zig eens by zyne Schoone, toen zy, onder begunstiging van een taamlyk vuur, dat Grootje gewoon was onder haare rokken te branden, een langen winterschen avond, op hun eenzaam Eiland, vol dorre valleijen en puntige bergen, doorbragten. Is het myn schuld, zeide de droef[2]geestige FORTIS, is het myn schuld, bekooryke FINETTE, dat gy van tyd tot tyd minder drifts in my gewaar wordt? de Natuur wordt, door gebrek aan behoorelyke onderstand, in my verdoofd; want, FINETTE, myne omhelzingen zyn enkel dierlyk; en geen wonder: wy tog zyn geen verhevene wezens, geen Menschen! - Menschen, die altoos de voorschriften van het gezond verstand, zo als zy het noemen, volgen; die altoos wysgeerig zyn; die wel op een dierlyke wyze, doch echter met een wysgeerig, ja sommigen met een heilig oogmerk, zig met hunne wyfjes vermengen, en dezelven derhalven ongetwyfeld denkende bezwangeren, zekerlyk oorzaak van de menigvuldige Wyzen welken men onder hen aantreft; neen, FINETTE, ik ben slegts een vlooi, en heb geen verwaandheid genoeg, om my te vlyen met een grootheid, die ik inderdaad niet bezit; want dat te doen, behoort mede tot de eigenschappen der denkende Wezens, en mogelyk ook tot hunne wysbegeerte. - Nu dan FINETTE, het smartlyke gevoel van u welhaast niet meer te zullen kunnen vergenoegen, ter oorzaake van de akelige woestyn waarin wy ons thans bevinden; want immers zyn wy als bannelingen, ter bewooninge van dorre plaatsen veroordeeld, gy weet dat ’er door het reeds half gestorvene lichaam van onze Meesteres, naauwelijks eenig bloed meer kruipt; gy weet....

Geen opmerkingen: