maandag 3 maart 2008

Huwbare meisjens (1806)

maandag 24 december 2007

In De Ster van 29 maart 1806 (over dat blad, zie eerdere vorige blog) komt het volgende voor, onder de kop ‘Huwbare meisjens’.

‘Derzelver getal is hier en elders zeer groot, en haar lot zeer onaangenaam. De tydsomstandigheden zyn sedert vele jaren geheel nadeelig voor Hymens belangen geweest, of om duidelyker te spreken, de meeste jonge lieden moeten te lang sukkelen eer ze een vaste broodwinning verkrygen, die het voor hen raadzaam maakt, om een huwelyk te durven onderneemen; en dus zyn zelfs de jonge schoonen en althans de jonge leelyken almede schuldelooze slachtoffers van den slegten tyd. Zelfs de jonge ryken lyden ’er door; want de Papa’s en Mama’s zien heden nog wel driemaal zoo scherp uit hunne oogen, wie ’er al zoo met de jonge juffrouw verkeert, wie haar zoo wel eens groet, in de Gezelschappen aanspreekt, toeknikt enz. Juist zoo zeer niet om den maagdelyken staat der jonge Juffrouw, als wel om haar geld nog, zoo lang het immer mooglyk is, ongerept te bewaren. Immers, juist uit hoofde van den slakkengang der vorderingen van de Minnaars in den loopbaan van Mercurius, ziet men ze te verre aan komen scharrelen, om niet hun ware strekking die al heel dikwils meer naar de yzeren geldkist, dan naar de Bruid gericht is, te kunnen beöordeelen. De jonge Dametjes en deftige Burger-dochters zyn in dit geval nog aan den kwaadsten koop; want de lagere stan en de arme Deerns kunnen, als ze maar gezonde armen aan ’t lyf hebben, altyd nog wel een portuur vinden - wyl ze daardoor het gunstig vooruitzicht by hunne Minnaars opwekken, om al aanstonds alle dagen een Huwelyksgoedjen te kunnen verdienen, en als de kleine kinderen-slaverny eens over is, weder nieuwen toevoer in het huishouden te kunnen leveren. Maar de jonge Dames en Burgermeisjens vallen al aanstonds al te kostbaar voor de geldelooze jonge Minnaars, en deze beschouwen de meeste derzelve als kostbare liefhebberyën die gene intressen opbrengen. - Zy myden daarom zelfs de huizen waar deze aanloklyke kostbaarheden aangetroffen worden, en waarlyk niet zonder reden. Zeker, een vogeltjen dat nog geen nestjen heeft, moet ook niet om paaren denken, en wat zyn toch onze jonge lieden anders dan nestelooze vogeltjens? En wat zyn dan nog, in dezen rampzaligen tyd, de nestjens die zy na veel jaren lopens op een of ander Koopmans-, of Practizyns- of Notaris-Kantoor kunnen opdoen? - En wat toch zyn de studerende vogeltjens? Wat de Winkel-vogeltjens anders dan vederlooze diertjens, wier pluimen door het langdurig ongunstig Saisoen niet voor den dag willen komen. - Het gebruik dat in oude tyden te Sparta heerschte, waar de vrouwen, jaarlyks, de ongehuwde manspersoonen met roeden, in den tempel van VENUS, byna half lam sloegen, zou dus hier weinig baten, en behalven dat zeer onrechtvaardig zyn. Zoo zeer kunnen de Zeeden der Volken door tydsomstandigheden verschillen. - Het ware beter dat men in dezen tyd het aloude Babylonische gebruik trachtte intevoeren, ’t welk hier in bestond, dat hy, die een schoon meisjen huwde (hier te lande kon men dit mutatis mutandis op die een ryk meisjen huwde, toepassen; want van schoonheid kan men juist niet veel belastingen betalen) eene zekere somme gelds aan den Lande moest opbrengen, waar uit men aan leelyke en arme meisjens een Huwlyksgoed uitreikte, om ze, zoo doende, mede aan den man te helpen. Indedaad elk meisjen, wie zy ook zy, wil toch, en om groote, zeer gewigtige redenen, gaarne eene getrouwde vrouw worden. Immers zoo vry en los de gehuwde vrouwen leven, zoo verveelend en naar is de gedwongene levenswyze der ongehuwde en toch huwbare meisjens. Zy mogen immers nergens een voet verzetten, in geen Gezelschap komen, zonder het droevig lastig opzigt van eene knorrige Tante, kribbige Gouvernante of wel van Mama zelve, die met haar geheel moederlyk gezag alle hare Dochters woorden weegt en alle hare blikken bespiedt. En het is toch wonderlyk ook; men leert ze eerst zelve al wat haar in de oogen der Minnaars bevallig maken kan; men schikt ze zelve op dat men ze zoo zou steelen, en dan vordert men, by slot van rekening, dat ze zich zoo styf en zoo preutsch zullen aanstellen, dat ieder ’er dwars van af loopt. Dit maakt ook derzelver omgang zoo droog en zoo teuterig, dat ze meer lastig dan aangenaam in een Gezelschap worden; maar zoodra ze eindelyk eens uit den maagdelyken band in het Huwlyks-gareel geslagen worden, werpen ze ook dikwyls als weelderige Paarden, de geheel echtkoets het onderste boven.’

Geen opmerkingen: