maandag 3 maart 2008

Gevallen van een vlooi (ca 1782) 7

woensdag 27 februari 2008

Ik ging met den Autheur tot zynent. Nu had ik wederom stof, lieve FORTIS, om my over de [15] grootheid van den Mensch te verwonderen: thans zag ik, dat hy zig in alle gevallen kan schikken, en met een redelyke ziel begaafd zynde, door zyne uitmuntende vermogens, zig dit leven kan veraangenaamen: zo vergenoegd als de Autheur in het groote huis, in ’t midden van ’t luisterrykste en vrolykste gezelschap, in ’t byzyn van de allerbevalligste en gedienstigste Vrouw geweest was, zo vergenoegd kroop hy nu naar een bouwvallig vlieringje, en lag zig op eenige oude plunje neder, om een weinig uit te rusten. Het vertrekje was ten uittersten eng en armelyk gestoffeerd, althans heb ik ’er geduurende myn geheele verblyf geen spyskas, ja zelfs geen broodkas, of waterkruik ontdekt, trouwens myn Meester ging altoos by zyne goede kennissen, de borden lekken, de beenen knabbelen, en de potten uit schrabben; zo sterk heerscht de vriendschap onder de menschen, myn FORTIS, dat zy altoos het geene zy bezitten met anderen deelen. In waarheid, de Mensch is een wonder wezen; een begunstigd voorwerp zyns Scheppers; want niet alleen dat deeze wereld duizende vermaakelykheden, voor hem oplevert, neen, zy hebben boven dien, nog een menigte zielseigenschappen, waar mede zy zug verlustigen, en door middel van dewelken zy zig het noodige levensonderhoud verschaffen; zy haaten, of beminnen, vloeken of zegenen, al naar hunne belangens het vereisschen. Dit heb ik by mynen Autheur ondervonden; want eens kwam een’ Boekverkooper hem vraagen, of hy niet het een of ander ontwerp had, waar aan eenig geld te verdienen was? niet gereed antwoordde de Autheur; maar zo gy iets doet moet het ten nadeele van de Regeering van Amsterdam, of ten nadeele van [16] den Hertog van Wolffenbuttel zyn; om dat die twee partyen thans het oog van de geheele wereld tot zig trekken. Goed, zei de Boekverkooper, wien willen wy neemen? wel ik denk, antwoordde de Autheur, dat de Hertog wel met het minste gevaar aan te vatten is, doch iets ten nadeele van de Regeering van Amsterdam, zou wel zo veel geld opbrengen, om dat het meer stoutheid vooronderstelt die party aan te vallen, en ook om dat dezelve nog wel het meeste begunstigers heeft; want het zyn alleenlyk onze Hoogduitsche Landgenooten, welken aan de kant van den Hertog blyven, de waare Nederlanders gelooven uit grond van hun hart, dat hy een groot deel heeft in de oorzaak van de onbegrypelyke netelige omstandigheden onzer zeezaaken. Wel nu dan, herhaalde de Boekverkooper, laat ons dan ten nadeele van de Regeering van Amsterdam iets schryven. - Als gy wilt, zeide de Autheur, ’t is my om ’t eeven, wien gy begeert aangevallen te hebben; maar gy zult nog een dag of twee moeten wachten; want ik heb voor een uwer Confraters iets tegen den Hertog onder handen, en dan moet ik eerst nog een klein Theologisch werkje saamenstellen, doch dat is spoedig gedaan, want ik denk ’er niet veel werks van te maaken, om dat ik ’er maar schraal voor betaald word; ik zal slegts een paar Autheurs gebruiken, om ’t by elkander te krygen.
De Boekverkooper vertrok, en ik hem voor een veel beter Meester aanziende, ging tot hem over; ik bedroog my ook niet, lieve FORTIS; want die braave man, mestte zyn lichaam, uit een ruime beurs. [17]
Geduurende myn goede Boekverkooper den weg naar zyn woning afleidde, overdacht ik het gedrag van den Autheur, en beklaagde andermaal myn lot als Vlooi; myn lot van niet begiftigd te weezen met de zielsvermogens der Menschen; wat is die Autheur evenwel groot, zeide ik, volkomen Meester zynde over zyn vernuft, schryft hy als te gelyker tyd tegen den Hertog van Wolffenbuttel, tegen de Regeering van Amsterdam, en over de Godgeleerdheid; gy hebt uit zyn voorgaand gesprek kunnen merken, FORTIS, dat de beide eerstgenoemde partyen juist geen zeer goede vrinden zyn, en wat de derde naam betreft, ik heb uit verscheidene gesprekken, welken ik hier en daar gehoord heb, vernomen, dat die een heilig voorwerp betekent, een voorwerp van byna aller aanbidding. En niet alleen, (dus voer ik voort met denken) dat de Autheur in diervoegen zyn vernuft meester is, maar ik weet by ondervinding, dat hy het zelve ook doet denken, naar de voorschriften van hun die de meeste Penningen schiet. - Groote Mensch!
Ware het, lieve FORTIS, dat de Autheurs, meer hadden om hunne lichaamen te voeden, ik zou altoos by hen willen verblyven; want indien zy het een of ander werk moeten saamenstellen, en bezig zyn, met de noodige instrumenten daar toe te verzaamelen; dat is wanneer zy de Schryvers by elkander zoeken, waar uit zy hun werk moeten opmaaken, zyn zy dikwils in zulk eene angst en verlegenheid, dan naamlyk, wanneer zy niet genoeg bouwstof voor hunnen voorhanden zynden ar[18]beid kunnen vinden, dat zy ons niet zouden voelen, al vielen wy met ons gantsche bedrieger op hen aan, om hen tot op het gebeente toe uit te zuigen.
By den Boekverkooper wedervoer my niets byzonders, ook bezat dien man niets uitstekends dan de gaaf van ten zynen voordeele te kunnen liegen en bedriegen; duizendmaalen juichte hy zig zelven toe, over zyne schranderheid en bekwaamheid, in de post, waarin hy door de Voorzienigheid, gelyk hy ’t noemde, gesteld was.



Ik ging met den Autheur tot zynent. Nu had ik wederom stof, lieve FORTIS, om my over de [15] grootheid van den Mensch te verwonderen: thans zag ik, dat hy zig in alle gevallen kan schikken, en met een redelyke ziel begaafd zynde, door zyne uitmuntende vermogens, zig dit leven kan veraangenaamen: zo vergenoegd als de Autheur in het groote huis, in ’t midden van ’t luisterrykste en vrolykste gezelschap, in ’t byzyn van de allerbevalligste en gedienstigste Vrouw geweest was, zo vergenoegd kroop hy nu naar een bouwvallig vlieringje, en lag zig op eenige oude plunje neder, om een weinig uit te rusten. Het vertrekje was ten uittersten eng en armelyk gestoffeerd, althans heb ik ’er geduurende myn geheele verblyf geen spyskas, ja zelfs geen broodkas, of waterkruik ontdekt, trouwens myn Meester ging altoos by zyne goede kennissen, de borden lekken, de beenen knabbelen, en de potten uit schrabben; zo sterk heerscht de vriendschap onder de menschen, myn FORTIS, dat zy altoos het geene zy bezitten met anderen deelen. In waarheid, de Mensch is een wonder wezen; een begunstigd voorwerp zyns Scheppers; want niet alleen dat deeze wereld duizende vermaakelykheden, voor hem oplevert, neen, zy hebben boven dien, nog een menigte zielseigenschappen, waar mede zy zug verlustigen, en door middel van dewelken zy zig het noodige levensonderhoud verschaffen; zy haaten, of beminnen, vloeken of zegenen, al naar hunne belangens het vereisschen. Dit heb ik by mynen Autheur ondervonden; want eens kwam een’ Boekverkooper hem vraagen, of hy niet het een of ander ontwerp had, waar aan eenig geld te verdienen was? niet gereed antwoordde de Autheur; maar zo gy iets doet moet het ten nadeele van de Regeering van Amsterdam, of ten nadeele van [16] den Hertog van Wolffenbuttel zyn; om dat die twee partyen thans het oog van de geheele wereld tot zig trekken. Goed, zei de Boekverkooper, wien willen wy neemen? wel ik denk, antwoordde de Autheur, dat de Hertog wel met het minste gevaar aan te vatten is, doch iets ten nadeele van de Regeering van Amsterdam, zou wel zo veel geld opbrengen, om dat het meer stoutheid vooronderstelt die party aan te vallen, en ook om dat dezelve nog wel het meeste begunstigers heeft; want het zyn alleenlyk onze Hoogduitsche Landgenooten, welken aan de kant van den Hertog blyven, de waare Nederlanders gelooven uit grond van hun hart, dat hy een groot deel heeft in de oorzaak van de onbegrypelyke netelige omstandigheden onzer zeezaaken. Wel nu dan, herhaalde de Boekverkooper, laat ons dan ten nadeele van de Regeering van Amsterdam iets schryven. - Als gy wilt, zeide de Autheur, ’t is my om ’t eeven, wien gy begeert aangevallen te hebben; maar gy zult nog een dag of twee moeten wachten; want ik heb voor een uwer Confraters iets tegen den Hertog onder handen, en dan moet ik eerst nog een klein Theologisch werkje saamenstellen, doch dat is spoedig gedaan, want ik denk ’er niet veel werks van te maaken, om dat ik ’er maar schraal voor betaald word; ik zal slegts een paar Autheurs gebruiken, om ’t by elkander te krygen.
De Boekverkooper vertrok, en ik hem voor een veel beter Meester aanziende, ging tot hem over; ik bedroog my ook niet, lieve FORTIS; want die braave man, mestte zyn lichaam, uit een ruime beurs. [17]
Geduurende myn goede Boekverkooper den weg naar zyn woning afleidde, overdacht ik het gedrag van den Autheur, en beklaagde andermaal myn lot als Vlooi; myn lot van niet begiftigd te weezen met de zielsvermogens der Menschen; wat is die Autheur evenwel groot, zeide ik, volkomen Meester zynde over zyn vernuft, schryft hy als te gelyker tyd tegen den Hertog van Wolffenbuttel, tegen de Regeering van Amsterdam, en over de Godgeleerdheid; gy hebt uit zyn voorgaand gesprek kunnen merken, FORTIS, dat de beide eerstgenoemde partyen juist geen zeer goede vrinden zyn, en wat de derde naam betreft, ik heb uit verscheidene gesprekken, welken ik hier en daar gehoord heb, vernomen, dat die een heilig voorwerp betekent, een voorwerp van byna aller aanbidding. En niet alleen, (dus voer ik voort met denken) dat de Autheur in diervoegen zyn vernuft meester is, maar ik weet by ondervinding, dat hy het zelve ook doet denken, naar de voorschriften van hun die de meeste Penningen schiet. - Groote Mensch!
Ware het, lieve FORTIS, dat de Autheurs, meer hadden om hunne lichaamen te voeden, ik zou altoos by hen willen verblyven; want indien zy het een of ander werk moeten saamenstellen, en bezig zyn, met de noodige instrumenten daar toe te verzaamelen; dat is wanneer zy de Schryvers by elkander zoeken, waar uit zy hun werk moeten opmaaken, zyn zy dikwils in zulk eene angst en verlegenheid, dan naamlyk, wanneer zy niet genoeg bouwstof voor hunnen voorhanden zynden ar[18]beid kunnen vinden, dat zy ons niet zouden voelen, al vielen wy met ons gantsche bedrieger op hen aan, om hen tot op het gebeente toe uit te zuigen.
By den Boekverkooper wedervoer my niets byzonders, ook bezat dien man niets uitstekends dan de gaaf van ten zynen voordeele te kunnen liegen en bedriegen; duizendmaalen juichte hy zig zelven toe, over zyne schranderheid en bekwaamheid, in de post, waarin hy door de Voorzienigheid, gelyk hy ’t noemde, gesteld was.

Geen opmerkingen: