maandag 3 maart 2008

dinsdag 18 december 2007

dinsdag 18 december 2007

Het vervolg van de tekst uit de Letteroefeningen:

‘De verdienstelijke Van Effen beschimpte weleer met klem en geest de toen zoo algemeene Hoepelrokken, Paniers, Gueridons, enz. De vernuftige Bellamij maakte een gedicht tegen de Keurslijven. In onzen tijd, die voorzeker, in smaak van eenvoudige kleederdragt, verre boven die onzer Vaderen te roemen was, zagen wij beide soorten van gebaleinde pronkerij afgeschaft. De handel in baleinen had geen vertier; de Keurlijfmakers hadden geen werk. Een of andere Philopaleus mogt brommen, ieder verstandig man keurde het goed; de bekoorlijke Sexe inzonderheid was wel in haar schik. - De Rijglijven echter zijn, helaas! terug gekeerd. Wie toch had dit gedacht? Eerst was het een enkeld baleintje in een lijfje, toen een lenig Corchetje, en zoo zijn allengskens de Keurslijven bij de Godesse Mode weder geheel in genade aangenomen, met blanchettes en ik weet niet al welke baleinen en ijzeren ingredienten. - Is zulk eene dragt, mijne Landgenooten, echter niet klaarblijkelijk ongezond en belemmerend? Die edele vaardigheid, lenigheid en buigzaamheid des ligchaams, zijn zij niet als vastgebonden? De midden, door den Schepper tot ontwikkeling en gemakkelijke wending zoo wijs, zoo uitnemend gewrocht, hoe is zij geprangd? De vlugheid en levendigheid zijn geknakt. Het jeugdig meisje, dat zoo lang vrij en los in de kinderlijke spelen van hare broertjes deelde, en trotsch allen zich buigen en wenden kon, tot ontluiking harer physieke krachten door een geregelden omloop van bloed en vochten, zit nu, bitter stijf en gekneld door de schors, die haar de midden omgeeft, de luchtige spelen van hare broeders, met haar breijen in de hand, treurig aan te zien. De meer volwassene Maagd wordt mede onnatuurlijk gekneld door deze kleederdragt; en dat, zoo het heet, om beter postuur te erlangen en netter figuur te krijgen. Hoe verdwalen ’s menschen zinnen, wanneer de Mode in het spel komt! Wie is zoo verkeerd, die niet ziet, dat geheel het ongemaakte postuur, de losse en geestige figuur, door eene stijve, gedwongene en gemaakte houding vervangen is? - ‘Maar het staat zedig.’ - Waarom voegt gij ’er niet eerbaar bij? Moet dan de maagdelijke eerbaarheid dus bemuurd en omwald worden? Jammer genoeg, zoo zij dus zou moeten verdedigd worden!

Had dan de deugd geen magts genoeg,
Dat ze een vermeetle hand verjoeg’,
Die, met een dartle drift, een’ boezem dorst genaken?
Moest dan een mislijk zamenstel
Van walvisschbeen, met wreed geknel,
De maagdelijke borst zoo strengelijk bewaken?

[Bellamij, Gezangen mijner jeugd, bl. 149]

Gelooft mij, waar de zedigheid en eerbaarheid niet in het harte wonen, zal men ze vergeefs zoeken vast te rijgen! - ‘Maar ik zelve heb in mijne jeugd een Keurslijf gedragen,’ zoo, dunkt mij, hoor ik de Moeders zeggen, ‘en ben ik dan niet welgemaakt?’ - Vergeef mij, Dames! op deze vraag was ik niet verdacht; - daar valt niets op te antwoorden: - mag ik echter ook eens vragen? De Chineesche mamaatjes, die den voet in den looden schoen van jongs af klein houden, zouden eene dergelijke vraag doen aan hem, die haar het onnatuurlijke hiervan aanwees: moet men daarom zulk eene dragt goedkeuren? - ‘Maar niemand heeft vóór een groote vijf-en-twintig jaar tegen die zoogenaamde banden geijverd; geen Schrijver’ - Eilieve gun mij dat ik u in de reden val. Vader Cats, een aanzienlijk maar opregt man, die de verbeteringen handhaaft en de gebreken gispt, hoe ook vastgeworteld of verschanst, zingt in zijne Bruyt:

Is ’t niet een wonder stuck? die niet en kan verdragen,
De teerste van den hoop, wil sonder schricken wagen
Dat yemant met de priem, of ick en weet niet wat,
Haer drille door het vir, en maeck een open gat. -
Is ’t niet een vreemde daet? men laet benaude prangen
Ontrent het swacke lijf en teere leden hangen,
Men acht geen ongemack, men draeght gewilligh pijn.
Ey wacht u, jonge vrou, de leden in te binden,
En met een naeuwe praem te woelen en te winden,
Het ruym voor uwe vrucht van Gode toebereyt
En moet door enge dracht niet worden ingeleyt.

Moeders! hebt gij over dit laatste wel eens ernstig nagedacht? Zoo niet, doet het nu. - Zijt verstandig en moedig. Verwijdert van u en uwe Dochters zulk eene prangende dragt, en klemt uwe kinderen weder los en vrij aan uwen boezem. - En gij, Vaders! die dikwerf, uit eene verkeerde toegevendheid, uwe Vrouwen hierin te veel ter wille zijy, - verbeeldt u voor een oogenblik tot zulk een Harnasgeknel gedoemd te zijn; hoe zou het u in alles belemmeren! En is vlugheid, behendigheid, gemakkelijke wending de Vrouwen minder noodzakelijk? Immers neen. - Nu dan; door te veel Echtgenooten te zijn, vergeet niet langer dat gij Vaders zijt!

Natuur! men handelt u tot hoon!

Gij schept vergeefs uw toovrend schoon:
Gij kunt der griligheid er mode niet behagen!
Ach! mogt zij, die dees dwaze pracht
Te zinneloos heeft uitgedacht,
Tot straffe, in Pluto’s hof, een gloeijend harnas dragen!’

Geen opmerkingen: