maandag 3 maart 2008

Gevallen van een vlooi (ca 1782) 4

donderdag 21 februari 2008


U heugt ongetwyfeld nog wel lieve FORTIS, het droevig oogenblik onzer scheiding? - In de vreezelyke storm, welke op ons rotsig Eiland voorviel, had ik my op den grond begeeven, het geen ik my echter welhaast beklaagde; want na eenige wanhoopige sprongen gedaan te hebben, verloor ik alle hoop van u immer weder te zullen genieten. - Ik weet niet waar heen gy u begeeven had, dus weet ik ook niet, of gy het overval dat Grootje, byna twee uuren na onze schyding kreeg, bygewoond hebt, ik kwam het te weeten door een haarer Gebuurinnen, welke op haar vreeslyk gillen toegeschoten was. - Ja zei FORTIS, lieve FINETTE, ik weet alles wat ’er toen gebeurde; want ik was met Grootje te bed gegaan, wachtende u, doch te vergeefsch, met het uiterste ongeduld, op de bestemde plaats af. - Nu, herhaalde FINETTE, dan weet gy zekerlyk ook dat de oude Vrouw, weinig tyds na dit schrikkelyk toeval, begon te bespeuren dat haar einde naderde; maar daar gy u nog op dat Eiland bevond, kunt gy onmogelyk weeten, wat ’er verders in het vertrekje omging; hoor dan lieve FORTIS, en verneem andermaal de grootheid van den Mensch, van dat Wezen, het welk ons onophoudelyk beoorloogt, schoon het tot die gestrengheid recht heeft, aangezien het, gelyk ik meer dan eenmaal gehoord heb, het gezach voert over alles wat buiten het zelve bestaat. De Mensch noemt zich de Priester der Natuur, en [8] ten onzen opzichte is hy zelfs een Offerpriester, welke het altaar van zyn magt steeds van bloed doet rooken; en wat het altaar van zyn wraak betreft, och! daarop offert hy zelfs zyn gelyken, zyn vrinden, vrouw of kinderen. De offerhanden tot dat altaar behoorende, hebben verschillende benaamingen, als bloed-offer, zucht-offer, traanen-offer, pyn-offer, en dergelyken. Begryp, lieve FORTIS, of de mensch ook een uitmuntend wezen moet zyn, daar hy Priester der Natuur, en Offerpriester van twee Altaaren, welken hy zelf ter zyner eigene eere opgericht heeft. En deeze kenschets is inderdaad nog niet toereikende, om een volledig duidelyk klaar denkbeeld van dat heerlyke Wezen te kunnen vormen; want FORTIS, de Mensch is boven dien nog Priester van verscheidene Goden, als van dien der dronkenschap, van dien der lusten, van dien der gierigheid, en meer anderen. Op de altaaren der beide eerstgenoemde Godheden, offert hy zig zelven, waar naar gy den graad zyner Godsdienstigheid kunt afmeeten; en het voornaamste offer ’t welk hy op het altaar van den God der gierigheid brengt, wordt zweet-offer genoemd. Men moet zig verstommen lieve FORTIS, over de grootheid van den Mensch, wanneer men de laatstgenoemde offerhande bywoont. Verbeeld u dat gy den Priester met een vergenoegd gelaat, flikkerende oogen, en een mond welke door een majestueuse glimlach versierd is, met deftige en onwrikbaare stappen, naar het altaar ziet treeden, gevolgd door een geheele drom van zyne natuurgenooten, wier algemeene gedaante ik u zal trachten te beschryven. - Zy sukkelen hem zwikkende na, even als menschen welken uitgeteerd zyn, [9] zekerlyk is dit het uitwerksel eener vasten, welke het zweet-offeren op het altaar der Gierigheid voorafgaat; de traanen rollen langs hunne kaaken, zekerlyk zyn zulks traanen van vreugd; zy zuchten, denkelyk uit Godsdienstigheid; dikwils vatten zy met de uitterste drift de hand des Priesters en kussen dezelve, dit betekent mogelyk dat zy en den Offerpriester menschen met elkander zynde, in de onnadenkelykste vrindschap leeven, - maar ik houd my te lang hier mede op, myn FORTIS zal reeds genoegzaam overtuigd zyn, dat de Mensch groot is; zo niet, het verhaal van alle myne ondervindingen zal hem desaangaande volkomen overtuigen.

Geen opmerkingen: