zondag 2 maart 2008

Maximale identiteit

zondag 7 oktober 2007


Even uit het leven gegrepen. Een stukje uit een afstudeerspeech door de begeleider, toen iemand vorige week afstudeerde op een masterscriptie over de vertaler Clavareau. Herkauwer mocht dit deel afdrukken.

‘Die vertaler Clavareau (1787-1864) - die roept heel wat vragen op. Bijvoorbeeld over het wezen van de Nederlandse identiteit. Wat moeten wij, met iemand die uit de stad Luxemburg komt en als jongen Duits als voertaal had; verder Franstalig is, maar dol op de Nederlandse taal en cultuur? Die de natie-politiek van de autocraat Willem I wel ziet zitten, voor en na 1830, en die daarom in Maastricht komt wonen; die onze schrijvers vertaalt in het Frans? Hoort die bij ons vak en bij ‘ons’ in het algemeen?

Nu heeft een week of twee geleden prinses Maxima iets gezegd over de Nederlandse identiteit; overigens ter ondersteuning van een advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. U hebt waarschijnlijk wel iets gelezen over Maxima’s speech.
Maxima, zo begrijp ik uit de kranten, heeft betoogd dat over Nederlandse identiteit moeilijk iets te zeggen is. Die is duister en vaag, evenals de Argentijnse. Wat Nederlanders gemeen hebben, zegt zij, is vooral het feit dat er één koekje bij de koffie verstrekt wordt.
Ik blijf er buiten of zoiets in het verleden en nu, overal in heel Nederland, echt het geval geweest is. Misschien was ook Clavareau dan niet zo enthousiast geweest over Nederland, Nederlanders.

In de door Maxima opgeroepen film, haast een ideogram, van wat dat vage Nederland blijkbaar tenminste is, moet voor ieders oog vermoedelijk verschijnen: een Nederland vol buurvrouwen. Zulke vrouwen hebben niet echt iets te doen in deze film. Zij gaan om elf uur in de ochtend bij elkaar op de koffie, en verstrekken dat zuinige koekje. Daarna herbeginnen zij met het schoonmaken van ramen en het luchten van dekens. Iemand heeft Maxima wijsgemaakt dat dit gedragspatroon normaal is. In haar inburgeringspakket zal dus ook wel iets staan over stamppot, en andere Nederlandse eigenaardigheden. In dit Nederland moeten Friezen natuurlijk schaatsen en Limburgers vendelzwaaien. Het is ongetwijfeld een saamhorig, huiselijk, proper, gezellig, huiselijk, proper en kneuterig Nederland waarbij nog veel meer connotaties behoren: een gezin, een snorrende kachel; op zondag luidende kerkklokken. Dat is trouwens de dag waarop de mariakaakjes en bastognekoeken wat later uit het blik gehaald worden. Het is het Nederland graag verkocht door dr. Pleij.

Ik zeg of beweer niet dat die Nederlandse identiteit met met alle genoemde elementen nu niet meer bestaat; al dan niet in het verleden bestaan heeft.

Mijn punt is, dat toen Maxima, zeer blond, sprak over schrieperige koekjes en schrale identiteit, zij waarschijnlijk in het geheel niet besefte dat haar koffie-met-koekje bij haar luisteraars juist een overvolle Nederlandse identiteit opriep. Een identiteit die moedwillig gepropagandeerd is, sinds enkele eeuwen.

Wat de schrijfster van de scriptie u zou kunnen uitleggen, is, dat deze identiteit de schuld en de verdienste is van Clavareau en diens tijdgenoten-schrijvers uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Zij heeft het zelf vandaag te druk om u te vertellen hoe dat alles in elkaar steekt. Ik probeer het u in enkele zinnen zelf uit te leggen.

Zo rond 1750 beginnen hier sommige verlichte lieden te denken dat allerlei verschillen in en tussen de Zeven Provinciën onterecht zijn. Dat leidt tot enige leuke revoluties. Rond 1798 tenslotte, stemmen we daarom voor de scheiding van kerk en staat, voor het éne Nederland in plaats van voor het eerdere zootje ongeregeld, en voor gelijkberechtiging (of meer rechten) voor niet-protestanten, limburgers, joden, vrouwen. In het begin van de negentiende eeuw vindt in het verlengde van die verlichte ideeën een beschavingsoffensief plaats, om bij iedereen een gevoel aan te kweken van verplichte nationale saamhorigheid. We moeten burgerzin krijgen, te beginnen vanuit het gezin.

Dat is wat Tollens, Clavareau en zoveel anderen proberen te bereiken in hun literatuur. In hun verlichte vaderland vol aardige mensen wordt iedereen - ook in het verleden - tolerant, terwijl men dat in feite nooit geweest is. We gaan nu gezellig bij elkaar zitten - met die koffie, en wie weet met dat koekje (dat weet ik niet). Nog weer later komen er propaganda-platen, zoals die van Jetses, waarin het samen gezellig luisteren is naar een minstreel, in een middeleeuwse ridderzaal; en waarin Leiden door de geuzen met hun haring en wittebrood leuk ontzet wordt van die vieze buitenlanders (die helaas ook katholiek waren, maar dat laatste wordt minder belangrijk). Jammer dat die geuzen geen koffie meenamen, maar ja, ze hadden geen thermosflessen. Enzovoorts.

Het soort literatuur van Clavareau en anderen was verlichte noodzaak om de natie (een nieuw begrip) bij elkaar te houden. Het protestantse volksdeel maakte zich van die idee overigens op een valse manier meester, en gaat denken dat die nationale Kaffeeklatsch vanaf 1550 normaal was, juist wegens de inspirerende protestante leiding. Daarover niet verder vandaag.

Maxima heeft dus gelijk en ongelijk tegelijkertijd. Hoewel zijzelf niet zal weten waarom. Die fictie van koffieleutend Nederland was ooit zinvol voor de ontwikkeling van een identiteit. Het geloof in zoiets kan leiden tot goede ontwikkelingen. Je komt er minder van op de koffie bij de buren, maar je gaat er soms ’s-avonds couscous eten. U merkt: de schrijfster heeft eigenlijk iets heel nuttigs gedaan toen zij leven en werk van Clavareau bestudeerde. Clavareau was dol op Nederland en Nederlandse literatuur, omdat hij in dat Nederland-complex iets zag voor zijn maatschappij-ideaal.’

Geen opmerkingen: