maandag 3 maart 2008

Gevallen van een vlooi (ca 1782) 5

vrijdag 22 februari 2008

De Gebuurin dan, dus vervolgde FINETTE haar verhaal, welke op het gillen van Grootje toegeschooten was, en door haar ANTJE genoemd werd, bragt, en dit kan u niet mede onbekend weezen, onze oude Meesteres weder by. Gy hebt zekerlyk kunnen hooren, lieve FORTIS, dat zy, terstond na haare bekoming, het behulpzaame ANTJE openbaarde, dat zy den dood voelde naderen? Ja FINETTE, antwoordde FORTIS, maar deeze woorden zyn naar het my voorstaat ook de laatsten, welken ik van haar gehoord heb; want zy met den hoogsten top des bergs welke op ons Eiland was, juist op my gaande leggen, werd ik byna gesmoord, ook scheen het dat Grootje van tyd tot tyd zwaarder werd. - Geen wonder, zeide FINETTE, Grootje stierf, het geen ook haar stem deed verzwakken, en u verhinderd heeft, de overige woorden, te kunnen hooren; maar ik die alles gehoord heb, zal u alles verhaalen.
ANTJE dan bespeurende dat onze Meesteres bui[10]ten staat was van haar te kunnen bespieden, doorzocht welhaast alle hoekjes, terwyl zy tevens de oude Vrouw wegens haare eetlust ondervroeg; ik heb nergens trek toe, zeide Grootje, juist toen ANTJE een theekopje vond, waar in onder verscheidene hoorentjes en knoopjes ook eenig geld was. Ik ga sterven. Het doet my leed, zeide ANTJE, trouwens gy zult uw hoofd gerust kunnen nederleggen, want voor zo veel ik weet, hebt gy uwe kostelyke ziel, nimmer door eenige onrechtvaardigheid besmet. (Hier transporteerde zy vier zesthalven, van uit het kopje in haar tas.) Zo lang wy gebuuren geweest zyn, heb ik niet kunnen merken, dat het verleidelyke geld u heeft geregeerd; daar evenwel dat blinkende slyk (nu stak zy een nieuwe Gulden by zig) zo veele oude lieden beheerscht. - Neen, neen, lieve ANTJE, zei Grootje, ik heb myn Christelyke pligt altoos wel betracht, daar hebt gy wel aan gedaan, was het antwoord van ANTJE, die nu op een ander plaatsje een gouden Ring had gevonden, welke zy met aandacht bezag, en daar na mede by zig stak; die zulks gedaan heeft, kan gerust sterven, GOD zal uwe kostelyke Ziel zekerlyk in genade aanneemen; och ja, dat zal Hy wel doen; nu vond Antje een beschimmelde Driegulden, in een lappedoosje verborgen, welke zy mede benaderde. - Grootje vroeg haar of zy de goedheid wel wilde hebben van een Krankbezoeker te haalen, waar toe ANTJE zig heel bereidwillig toonde, vraagende tevens om de sleutel van Grootjes Kast, want zeide zy, gy moet een schoone muts en halsdoek hebben: men moet ’er ten minsten wat knap uit zien, indien men begeert dat zulke Heeren ons in de uuren des doods met yver zullen bystaan. De [11] oude Vrouw had geen vermogen meer, om de Sleutel te geeven, derhalven kreeg ANTJE dezelve, en hong tevens Grootjes tas op zyde, zeggende: och goede oude Vrouw, maak u zo veel mogelyk, van het aardsche los: hier namaals zult gy een veel beter goed beĆ«rven; want de gelukzaligheid der Ziele is tog wel de beste schat. - Kom ik zal u het noodige goed gaan krygen.
Nu lieve FORTIS, wilde het geval, dat zy haar voet juist naast my nederzettede, derhalven nam ik deeze gelegenheid waar, begaf my in haar kous, en vervolgens langs haar dyen opwaards kruipende, plaatste ik my op haar halsdoek, om te beter het gedrag van dit uitmuntende Mensch verder te kunnen nagaan.
Verbeeld u dan lieve FORTIS, dat ik met ANTJE, voor de ontslootene Kas van Grootje sta. Myn nieuwe Meesteres sloeg een vergenoegd oog op alles wat zy zag, en riep uit, Heere! Heere! heeft een Vrouw die oogschynlyk arm is, zo veel kostelyk linnen, zulke fraaije klederen! Vervolgens betoogde zy zig zelve zonneklaar (zo zy zeide: want ik kan haar thans niet begrypen, en geen wonder FORTIS, ANTJE was een mensch! en hoe gering zyn onze vermogens in vergelyking van die der Menschen!) zy begreep dan duidelyk, een bloedeigene Zuster van Grootje te zyn, om dat zeker man, ik weet niet hoe zy hem noemde, Vader van alle Menschen was; die Vader, dacht ik, heeft wel veele, niet alleen, maar ook wel uitmuntende kinderen! hoe schrander zyn zy! hoe listig! hoe fyn van vernuft! wat zyn wy arme Vlooijen daar by gezien! - ANTJE besloot dan, tot de nalaatenschap van haar Zuster gerechtigd te weezen; derhalven pakte zy het beste by een, na [12] alvoorens de deur van Grootjes kamer wel bezorgd te hebben. By het opschuiven van den grendel, hoorde ik haar zeggen, zie zo, nu kan niemand my zien. - Hier over verwonderde ik my, FORTIS; want ik had de Menschen voor deeezen wel eens hooren spreeken van zeker Wezen, dat hen overal kon zien, schoon zy zig ook in de diepste duisternis verborgen, maar, dacht ik, dit Wezen zal zekerlyk dood zyn, want ANTJE tog heeft getoond verstands genoeg te bezitten, om te weeten dat zy zig, door middel van een grendel, aan de oogen van zulk een Wezen niet zou kunnen onttrekken, en waarlyk ANTJE zou geen Mensch hebben moeten weezen, om zo onnozel te zyn.

wordt vervolgd

Geen opmerkingen: