zondag 2 maart 2008

Moor gesmoord (1714)

donderdag 18 oktober 2007

Onze nationale identiteit moet u misschien niet zozeer zoeken bij Erasmus, als wel bij Jensen en consorten - bij welke types de hersenloze botte lol hoofdzaak is.

Een iets aardiger karakter heeft de volksschrijver Jan van Gysen, die begin achttiende eeuw in zijn mercuren op rijm het laatste nieuws uit stad en wereld verspreidde. Op rijm! Ook dat is iets wat, in combinatie met bijvoorbeeld de sinterklaasrijmelarij, een trekje is van ons volkskarakter.

Deze keer een staaltje van zijn soort nieuws, en wel uit de 34ste Maandagse Amsterdamsche Merkurius, van 1714 (p. 122-123). Leukleukleuk! Stomme buitenlander in de stront! Nederlandse volkslol dus.

Een Moorsche Kaffer, door het drinken overlaan,
Komt langs de Wallen, hier genaamd de Schans te gaan
In ’t naarst der Nagt, en wyl hem ’t weer niet kon behagen,
Dewyl het was bezet met Storm, en Regen vlagen,
En dat geen eenig ding hem meer ontbrak als geld,
Komt hy ten laatsten by een Ashoop, of een Beld
Waar op de Karren staan, die daag’lyks langs de Straaten
De Vullis halen, tot gemak der Onderzaaten;
Wat het de Gek te doen, die Moor en dronke Nar,
Reets half verkleumd van kouw die kruypt in zulk een Kar,
Om daar zig zelven voor de Regen te bewaaren,
Voor Hagel, Stormwind, Kouw, en verdere gevaaren,
En zynde Dronken, zoo betrok zyn Ooge-leên
Een diepe slaap, dies hy wanneer Euroor verscheen,
In ’t alderminste niet tot kyken wierd bewoogen.
Als tegens ’t binnenst van de leeden van zyn Oogen;
De Kar’man die zyn Kar, en Nomber was bekend
Aan hem, door ’s Heeren gonst, of erf leer ingeprent,
Komt s’Morgens vroeg, en spand voor ’t Karretje zyn Paardtje,
Op hoop van daagsche winst, en s’Jaarlyks een Nieuw-Jaartje;
De Moor blyft slapen, en de Karreman die gaat,
Of Ryd, naar ’t zeggen naar zyn Wyk, de Ridderstraat,
Een plaats in deze Stad naar aller Menschen Oordeel,
Daar zeer veel Menschen zyn geneygd tot iders voordeel; *
De Karr’man die begind zyn Ratel daar te slaan,
En vat daar op een vol gelade Aspot aan,
Die hy den dronke Moor uytstorten op zyn Beenen,
De Kaffer voelende de warmte aan zyn scheenen,
Kon deze kit’ling aan zyn swart gezengde Huyt
Niet veelen, maar keek met het half lyf agter uyt
De Kar, en maakten zeer onbehaag’lyke gramatsen,
De Karreman niet afgerigt op zulke fratsen,
Dogt dat de Duyvel vast al in zyn Askar zat,
Hy bruyd de Pot daar heên en koos het haase pad,
De Askeetel door zyn schrik die viel aan honderd scherven,
En d’arme Karreman die dogt van angst te sterven;
Vast denkende dat hy ‘’t elendig had verbruyt,
Begin zig zelve vast te kruyssen, en te krassen;
De Vrouw, wiens Aspot ook niet was aan een te lassen,
Die d’arme Karreman door schrik viel uyt de Hand,
Heeft ook de Karr’man voor haar schaade aangerand,
Die blyde was te zien hoe dat hy was bedrogen,
Merkt wat de inbeeldinge op ons gemoed vermogen.

* De Ridderstraat is een hoerenstraat. Herk.

Geen opmerkingen: