zondag 2 maart 2008

Uilebomen, Den Haag (1726)

dinsdag 23 oktober 2007

Den Haag had in de achttiende eeuw best wat kwartieren van vermaak, zoals Amsterdam zijn Duivelshoek had. U leest daar zelden of nooit iets over, omdat onze vaderlandse historici vrij vaak Cats, zelden Van Effen, en nooit Weyerman lezen. Gevolgelijk voelt onze geschiedenis vaak aan als een zondagochtend ten huize van de familie Balkenende.

Maar Den Haag had bijvoorbeeld zijn ‘Uilebomen’. Weyerman daarover, in zijn Echo des Weerelds, van 18 februari 1726 (p. 39):

‘Ik verdoolde uyt die Saal tot onder de Uyle-boomen (waarschynlyk door een Sympathetische Neyging die een Auyheur heeft voor zyns gelyk) en aldaar vroeg ik aan een Kasteleyn in Snorwater, die over een halve Deur hong als een gulde Vlies, Hoe dat die Straat gedoopt was? Dit Quartier, Vriend (andwoorde hy) wort de Uyleboomen genoemt, en is enkelt gesticht voor de Gezondheyt, voor het Gemak, en voor het Vermaak der subalterne Land-Officieren, als Corporaals, Kapiteyns-d’Armes, Gevrydens, en ook voor die Heeren van Acht en twintig Stukken van Achten, die niet voorzien zyn met de voornoemde staatelyke Ampten en Digniteyten. Dit Quartier is zo berucht wegens de herhaalde Offerhanden der jonge Dochters voor ‘’t Gebruyk van die Heeren, dat’er geen Roos van Sestien jaaren bekent geweest is, t’zedert het leggen van de eerste Steen. Daar en boven hebben de Dames van dit Quartier zo een Liefde voor den Degen en zo een Haat tegens den Tabbaert, dat een Soldaat meer Gonst zal genieten voor een Krygsmans Vloek, als den voornaamste Winkelier faveurs zal ontfangen voor een Ons Point d’Espagne.’

Geen opmerkingen: