zondag 2 maart 2008

De Nieuwe Taalgids en zo

donderdag 25 oktober 2007

Merkwaardige tijden waren dat, waarin een tijdschrift als de Nieuwe Taalgids kon bestaan, met een oplage van vier- of vijfduizend. Maar ja, God ging dood, en Allah kwam op de koffie; mede op verzoek van de socialisten. Herkauwer heeft, wegens de verhuizing, een plank Nieuwe Taalgids aan het oud papier meegegeven. Hij heeft bij zijn leven de inhoud hoogstens één keer nodig gehad. Antiquariaten willen het niet eens hebben.

Dat laatste fenomeen is niet uitsluitend te wijten aan het feit dat Nederland sinds enkele decennia van cultuur nog slechts iets wil weten mits op de omslag verwezen wordt naar een afbeelding van Beatrix in de Playboy.

Het vanuit het Utrechtse geredigeerde tijdschrift wist decennia lang eigenlijk alleen iets mee te delen over de gemiddelde leeftijd van begijnen, het aantal verzen van de Leeuwendalers, en het percentage romantiek bij de tachtigers. Echt onderzoek was zeldzaam. Bovendien schreven de auteurs het soort mottenballenproza, karakteristiek voor de negentiende-eeuwse liberale variant van het God/Nederland/Oranje-complex. Een toon van beleefdheid en gewichtigheid die al anderhalve eeuw eigen is aan de bestudering van de Nederlandse cultuur en letteren.

Indertijd, in die jaren ’70, was het een soort opluchting dat Spektator begon te verschijnen dat een wat andere atmosfeer ademde. Het ontwikkelde zich van een wat raar blaadje tot een volwassen vaktijdschrift, met een oplage van 1500 exemplaren. Het was moeilijk het blad als het ware met handkracht uit te geven (Herkauwer is wel eens met de verschuivende totale oplage van een nummer bijna de Egelantiersgracht in gegleden) wegens de tegenwerking van enerzijds vulgairmarxisten en anderzijds Arzases-aanbidders.

De Taalgids verloor daarom, en ook wegens de geest der tijden, duizenden abonnees.

Nadat de eerste Spektatorredactie echter na een zevental jaren afscheid nam ging het met Spektator ook niet goed. De taalkundigen, onder leiding van Geert Booij, nu decaan letteren in Leiden, wilden zelfzuchtig en met alle geweld heel veel taalkunde; de lezers daarentegen niet. De letterkundigen in de redactie bleken niet over het sociale circuit te beschikken dat nu eenmaal nodig is om aanwezig talent te organiseren en staken geen poot uit. Na vijftien jaar stonden in de colofon nog steeds mensen vermeld als lid van de redactieraad terwijl zij geestelijk reeds lang ter ziele waren. Kortom, stilstand.

Bij het verdwijnen van Spektator verscheen er nog een nummer over de geschiedenis van dat blad, waarin een renaissanciste het aandeel Historische letterkunde onder haar loep nam. Dat moet je natuurlijk nooit een renaissanciste-oude-school laten doen. Het artikel staffelde dan ook slechts stanzen en las als een CPB-rapport over Srebenica.

U kent de afloop: alle tijdschriften werden gehergroepeerd in twee nieuwe bladen, waarvan er één Nederlandse Letterkunde ging heten. Dat bleek erg veel Taalgids-trekjes te krijgen. Naar Herkauwer gelooft had of heeft het iets van 150 abonnees.

Ach, we hebben nu tenminste bladen over de zeventiende, achttiende enz. eeuw. En de MedJCW natuurlijk. Nog.

Geen opmerkingen: