zondag 2 maart 2008

Von Haller (1725)

donderdag 11 oktober 2007

Gistermiddag was Herkauwer zijn archiefkasten aan het leegruimen. Er konden weer heel wat kilo’s papier naar de voetballertjes van Jong Leuth (of zoiets).

Tot zijn genoegen kwam hij vele mappen tegen waarvan de inhoud wegkon. Daarbij één getiteld ‘Doctoraal examen’. Ouderwets begrip inmiddels.

In dat mapje allerlei aantekeningen. Bijvoorbeeld over wat de examenvoorzitter moet doen en laten, qua administratie. Ook veel krabbels over wat men de examinandi en het publiek moet wijsmaken wil zo’n sessie een beetje leuk en plechtig tegelijk blijven.

En allerlei kattebelletjes over het studentendom in heden en verleden. Zoals het gegeven dat afstuderen in Leiden, rond 1750, zo’n fl. 386 kostte. Aldus Otterspeer in een van zijn boeken over de Leidse universiteit. Wat zou dat bedrag nu zijn? E 3000? Echt een bedrag voor kinderen uit de elite, voor de zo geheten ‘wittebroodskinderen’, die toen, zoals nu, vlijtig bezig waren met de bekende Nederlandse zesjescultuur.

(Herkauwer moet wel zeggen dat hij soms medelijden heeft met de tegenwoordige studenten die echt enorm veel colleges hebben en zich tegelijk een slag in de rondte moeten werken om financieel uit te komen.)

Veel studenten uit het werk van Piet Paaltjes natuurlijk. Altijd goed, die man. Hij schrijft bijvoorbeeld, in zijn Snikken en grimlachjes. Academische Poezie:

Alle morgens van tien tot elven
Hengstten ze samen vol vlijt,
En van elven tot vieren bezochten
Ze eendrachtig de societeit.

Dit lezend moest Herkauwer denken aan het examen waarbij hij eergistermiddag tegenwoordig was. Bij zijn aankomst bleek ook een corpslid af te studeren. Dat betekende bij de aankomst: hoge hoeden, zwart kostuum, vlaggen. Best. Maar ook een grote limousine die met de motor aan ruim een half uur bleef stinken en walmen. Jammer dat de beschaving bij sommige groepen nooit geïnterioriseerd wordt. Men is daarmee in bepaalde milieus niet erg opgeschoten sinds Van Effen voorstelde de studenten een gouverneur mee te geven naar de universiteit.

Nog even dat mapje. Herkauwer veerde even op toen hij een knipsel tegenkwam uit uit het dagboek van de Zwitserse geleerde Albracht von Haller, mei 1725. Dit omdat er even iets van voorspellende waarde in leek te zitten.

Von Haller schrijft die maand dat hij in de Republiek binnengekomen was bij Nijmegen. Wel een propere stad, oordeelde hij, maar eenvoudiger dan de echt Hollandse steden. Hij schrijft verder over de heerlijke landschappen en dorpen die hij passeerde.

Dan komt hij in Leiden aan. Die stad lijkt geheel en al naar de wensen van de studenten ingericht, meent hij. Men is er volkomen vrij en kan zich zonder commentaar in zijn ochtendjas op straat vertonen. Dat komt trouwens ook omdat je geen contact krijgt met de Hollanders zelf: die zijn koud, en hun vrouwen willen niets te maken hebben met de intelligentsia.

Hm. Dat is toch wel lang geleden... toch?

Geen opmerkingen: